Op een Duitstalig bidprentje, in 1971 uitgegeven te San Giovanni Rotondo lezen we: ‘Padre Pio werd op 25 mei 1887 geboren te Pietrelcina, in de provincie Benevento, als zoon van een keuterboertje. Bij de doop ontving hij de naam Francesco. Op 15-jarige leeftijd trad hij in het noviciaat van de Kapucijners te Morcone. Op 22 januari 1903 werd hij ingekleed. Op 10 augustus 1910 ontving hij in de dom van Benevento de priesterwijding. In de week daarna droeg hij zijn eerste heilige mis op in de kerk waar hij gedoopt was, de Santa Maria degli Angeli. Dat was op 15 augustus, feest van Maria ten Hemelopneming.
Hij werd benoemd tot pastoor van de Santa Maria delle Grazie te San Giovanni Rotondo.
Vanwege zijn zwakke gezondheid werd hem destijds herhaaldelijk toegestaan naar huis te gaan om aan te sterken. Bij zo’n gelegenheid in september 1915 was het dan ook dat zich bij hem de eerste verschijnselen voordeden die wezen op stigmata.
Toen hij drie jaar later, op 20 september 1918, na de mis in de kerk van Santa Maria delle Grazie te San Giovanni Rotondo, zijn dankgebeden verrichtte, werden ze voor het eerst zichtbaar. Vijftig jaar zou hij ze in zijn lichaam meedragen. Hij stierf in geur van heiligheid op 23 september 1968.’
Deze eenvoudige opsomming zegt niets over de apostolische bezigheden van Padre Pio. Naar het schijnt was het een belevenis om bij hem de mis bij te wonen. Wie dat wilde, moest vroeg opstaan, want dat deed hij om vijf uur ’s morgens. De mensen verdrongen zich dan al voor de kerk. Ieder wilde graag met eigen zien en erbij zijn, wanneer hij zo in zijn gebeden opging dat hij als het ware begon te stralen.
Hij had een drukke biechtstoel. Reeds in 1957, dus ruim tien jaar voor Padre Pio’s dood schrijft de Amerikaanse priester Charles Mortimer Carty een boek over hem. Daarin vertelt hij dat zijn secretaresse te kennen had gegeven bij de padre te willen biechten. Als antwoord kreeg zij een volgbriefje met een nummer, waaruit bleek dat zij over tien dagen aan de beurt zou zijn. In zijn pastorale adviezen was hij mild, hartelijk en begripvol, maar dat belette hem niet te zeggen waar het opstond. Vaak met een vleugje humor.
In 1955 ontving hij gemiddeld zeshonderd brieven per dag, nog afgezien van de vijftig à tachtig telegrammen. Dat bracht met zich mee dat Padre Pio lange dagen maakte, en met vier à vijf uur slaap toe kon. Bij dat alles had hij veel last van de stigmata. De gewoonste handelingen als het knopen van zijn cingel voor de mis, of het vasthouden van een pen, waren voor hem moeilijk of uiterst pijnlijk. Eens vroeg iemand hem of die wonden nou pijn deden. Zijn antwoord luidde: “U dacht zeker dat de Heer ze mij gegeven heeft om mij mooier te maken?” Reeds vanaf 1923 was het hem onmogelijk eigenhandig brieven te schrijven. Dat liet hij doen door secretarissen en secretaressen.
Ontelbaar zijn de anekdoten die erop wijzen dat er rond hem wonderen gebeurden: gebedsverhoringen, bilocaties, verschijningen, helderziendheid, onverklaarbare gebeurtenissen.
Ook na zijn dood blijft hij de gemoederen bezighouden. Na zijn zaligverklaring in 1999 volgde in 2002 zijn heiligverklaring. Bij die gelegenheid heeft men zijn graf geopend. Het bleek dat zijn lichaam nog nagenoeg gaaf bewaard was gebleven, wat in sommige gelovige kringen wordt beschouwd als een extra bevestiging van zijn heiligheid. Onlangs verschenen er ook berichten dat hij zelf de stigmata zou hebben bewerkstelligd… Een proces van heiligverklaring vergt jaren van onderzoek door een comité van geleerden. Het lijkt ondenkbaar dat zulk een bedrog aan hun aandacht ontsnapt zou zijn, en dat al die duizenden mensen die op hem een beroep doen en deden, zich zo vergist zouden hebben.