Heilige van de dag: Cornelis Musius van Delft

10 december 2024

Cornelis Musius is waarschijnlijk in 1500 te Delft geboren. In 1572 was hij rector van het zusterklooster van Sint-Agatha (destijds Sint-Aagten genoemd, het tegenwoordige Prinsenhof) aan het Oude Delft recht tegenover de Oude of Sint-Hippolytuskerk. In dat jaar kregen de antiroomse geuzen in Holland de overhand. De gehate rooms-katholieke Spaanse troepen hadden zich terug moeten trekken tot achter Utrecht in het oosten en tot diep in Henegouwen in het zuiden. Prins Willem van Oranje die door de Staten van Holland als stadhouder werd erkend, had kort tevoren bekend gemaakt dat hij overgegaan was tot de leer van Calvijn, maar dat hij iedere burger het recht van vrije godsdienstuitoefening zou gunnen. Dit was bepaald tegen de zin van zijn neef Lumey, een berucht papenhater en aanvoerder van de krijgszuchtige geuzen. Cornelis mocht zich rekenen tot de persoonlijke vriendenkring van de Prins.

Het afgelopen jaar was het maatschappelijke en kerkelijke klimaat binnen Delft gekenmerkt door grote onrust. Nu eens lag de ‘Nieuwe Leer’ van Calvijn boven, dan weer zag het er naar uit dat de aloude Roomse Kerk aan het langste eind zou trekken. Het stadsbestuur had geprobeerd te sussen en te schipperen.

De meeste geestelijken, wereldheren en kloosterlingen, paters, broeders en zusters, hadden de bui zien hangen en waren de stad uit gevlucht, voorzover ze al niet meegegaan waren in de nieuwe leer. Tijdens zo’n vlucht was Justus van Schoonhoven, afkomstig uit het kartuizer klooster aan de Buitenwatersloot, in Overschie door geuzen onderschept. Hij had een paar kerkelijke schatten bij zich gehad die hij juist in veiligheid trachtte te brengen. Hij werd gedood: dat was op 31 juli 1572. Twee dagen later had het stadsbestuur zich genoodzaakt gezien de Nieuwe of Sint-Ursulakerk aan het Marktveld (destijds ook wel aangeduid met Onze Lieve Vrouwekerk) over te dragen aan de Calvinisten. De pastoor van dat moment, Pouwels Cornelisz. Graefmaker (ook Paulus Tapheus) mocht op het Bagijnhof gaan wonen en moest zich in zijn geestelijk dienstwerk voortaan beperken tot de bewoonsters van het hofje.

En wat te denken van de geruchten dat Lumey en zijn troepen op 9 juli van ditzelfde jaar in de buurt van Brielle negentien priesters hadden vermoord? Deze slachtoffers zouden de geschiedenis ingaan als de negentien Heilige Martelaren van Gorkum.
Men kan zich de onrust voorstellen onder de katholieken van de stad, als begin december Lumey zijn intrek neemt in het Huyterhuis (het tegenwoordige Gemeenlandshuis aan de westkant van Oude Delft op enkele passen afstand van het Sint-Agathaklooster). Zodra de zusters van Sint-Agatha hadden gehoord dat hij eraan kwam, hadden zij bij wijze van voorzorgsmaatregel alle kerkelijke schatten bij een trouwe geloofsgenoot in veiligheid gebracht.

Onmiddellijk zorgden de geuzensoldaten voor overlast. Eén werd er zelfs tijdens een schermutseling met een stadsdiender doodgeschoten. Lumey ging verhaal halen, maar de stadsbestuurders kwamen tot de slotsom, dat het slachtoffer inderdaad in overtreding was geweest. Daarop legde Lumey het lijk op de stoep van het voormalige klooster, waar op dat moment de Prins logeerde, en zwoer dat hij zich zou wreken door de rector, Cornelis Musius, hetzelfde lot te laten ondergaan. Musius had nog een paar dagen tevoren tezamen met de Prins en een aantal andere genodigden in het klooster gedineerd. Bij die gelegenheid had het gezelschap zich vrolijk gemaakt over de priesterkleding van de bejaarde rector; zij was uit de tijd. Dat was onaangenaam geweest en de Prins had er niets tegen gedaan, integendeel, ook hij had meegelachen. Reden genoeg voor Musius’ vrienden om er bij hem eens te meer op aan te dringen zeker niet in Delft te blijven. Het schijnt dat hij bij de Prins al eens had geïnformeerd of het niet veiliger voor hem was te vluchten. De Prins had er niets van willen weten, ja, verbood hem zelfs zijn toevlucht te gaan zoeken in grondgebied dat door de roomsgezinde Spaanse troepen werd bezet. Toch stelde hij hem voor alle zekerheid maar een eigenhandig geschreven vrijgeleide ter hand, zodat hij zich overal in Holland ongehinderd zou kunnen bewegen.

Musius besloot Delft een tijdlang te verlaten. Waarschijnlijk had hij de bedoeling onderdak te zoeken in het huis van een goede vriend te Den Haag. Op 9 december vertrok hij in een slee tezamen met een zuster en een jongeman van 21, die zijn petekind was. Bij het passeren van de Haagpoort werd hij herkend door soldaten van de Prins die er de wacht hielden. Na enige beraadslagingen besloten er een paar hem achterna te gaan en haalden hem in aan de zuidkant van Den Haag ter hoogte van het Zieken. Daar had je een herberg, en men dwong hem daar naar binnen te gaan. Hij liet hun de vrijgeleide van De Prins zien. Ze bonden wel in, maar lieten hem niet vrij.

Een delegatie ging terug naar Delft om raad te vragen. De volgende dag vertrok Lumey vanuit Delft met bestemming Haarlem om daar de stad te versterken tegen mogelijke Spaanse aanvallen. Waarschijnlijk wist hij van de aanhouding van Musius. Terwijl hijzelf doorreed naar Leiden, sloeg een gedeelte van zijn troepen linksaf de tolbrug over richting Den Haag (waar tegenwoordig de Hoornbrug gelegen is), maakte zich meester van Musius’ gezelschap en dwong het eveneens naar Leiden te reizen.
Daar werd hij aan Lumey voorgeleid. Deze gaf toestemming aan zijn soldaten de oude man die nacht op alle mogelijke manieren te martelen. De volgende dag, 11 december 1572, werd hij opgehangen aan de galg op de Blauwe Steen in de Breestraat.

Hoewel uit de verslaggeving blijkt dat hij uiteindelijk op 11 december om het leven werd gebracht, vermeldt de traditie steevast 10 december als zijn sterfdag.

Ooggetuigen van Musius’ ontvoering hadden intussen in Delft alarm geslagen. Het schijnt dat de Prins per ijlbode nog een bevelschrift heeft gestuurd naar zijn neef Lumey om de rector van Sint-Aagten ongedeerd naar Delft terug te brengen, maar het heeft niet meer mogen baten.
Door zijn rooms-katholieke tijdgenoten en de generatie erna werd hij als een heilige martelaar beschouwd. Dat moge blijken uit een preek van Franciscus Verburgh, pastoor van Poeldijk († 1708; sterfdag 1 januari). Tijdens een preek over parochiepatroon Sint Bartholomeus, gehouden te Kwintsheul in 1669, zegt hij dat wij net als Bartholomeus ‘onze huid voor onze naasten moeten geven. Zo heeft Christus voor hen zijn huid gegeven, evenals de apostelen, de heiligen, bijv. Thomas Morus, Cornelis Musius en anderen, de Makkabeeën, de profeten…’ Hier noemt Verburgh dus Cornelis Musius in één adem met andere heilige martelaren. Desondanks is het bij Cornelis Musius nooit tot een officiële, kerkelijke heilig- of zaligverklaring gekomen; dit in tegenstelling tot de Negentien Martelaren van Gorkum.

In de jaren twintig van de twintigste eeuw verwierf de Katholieke Woningbouwvereniging te Delft, St-Hippolytus, een stuk grond buiten de Oostpoort om er een arbeiderswoonwijk te bouwen. Zij koos voor typisch katholieke straatnamen. Met als gevolg dat die wijk in de volksmond Het Heilige Land ging heten. Een van de straten heet naar hem. Bovendien werd hij in de jaren twintig van de 20e eeuw patroon van de R.K. lagere jongensschool in de Wippolder, gelegen naast de Geertruyt-van-Oostenschool. Aan de Kantoorgracht in Delft is er ook nog een Cornelius Musiushof.

Bron: heiligen.net

Andere berichten

Wilt u onze nieuwsbrief ontvangen?

Later dit jaar zullen we weer een nieuwsbrief opstarten om u op de hoogte te houden van alle activiteiten en ontwikkelingen binnen onze parochie. U kunt nu alvast uw mailadres achterlaten met onderstaand formulier:

Deze site wordt beschermd door reCAPTCHA. Het Google Privacybeleid en de Google Servicevoorwaarden zijn van toepassing.

Volg ons!